Giotto’s freco’s in  de Peruzzi-kapel en Bardi-kapel I

Santa Croce      Inzoomen

Santa Croce facade Florence
foto’s: Pom en zoom: Billy Wilson

Inzoomen       
Florentijnse schilder ‘Interieur van de Santa Croce’, ca. 1850

Santa Croce interior Florence
foto: Etienne (Li)

Main altar     Cross     Altarpiece

Naast opdrachten voor de geestelijkheid kreeg Giotto ook opdrachten van particulieren. Direct rechts naast het koor zijn twee kapellen van de Bardi (grenzend aan het koor) en Peruzzi met fresco’s van Giotto. Bovendien is er nog een altaarstuk in de kapel van Baroncelli in het zuidelijke transept. Bij Web Gallery of Art zijn goede afbeeldingen van de Bardi-kapel en de Peruzzi-kapel te zien en hier het schema van de beide frescocycli.

Santa Croce  interior Florence
foto’s: Rabe!; Diego Delso altaar: Sailko

Bardi-kapel (links) Peruzzi-kapel (rechts)           Uitzoomen

Santa Croce view: Bardi Peruzzi chapels
Web Gallery of Art

Frescotechniek en het schilderen op de muur

Cennino Cennini legt in zijn handboek, ‘Il Libro dell’Arte’, aan de kunstenaars uit hoe te werken op een muur, dat wil zeggen in fresco. In hoofdstuk LVVII beschrijft hij hoe je de eerste pleisterlaag, de arriccio, moet aanbrengen en

“Als je dan wilt werken, moet je eraan denken het pleister op te ruwen en een beetje vet te maken. Dan, wanneer het pleister droog is, neem je de houtskool en teken en arrangeer je volgens het onderwerp of de figuren die je moet maken. Neem zorgvuldig alle maten, zet eerst loodlijnen en neem dan de helft van het vlak. Zet dan nog enkele loodlijnen en verbind ze horizontaal. […] Dan maak je de compositie van de onderwerpen of figuren met houtskool, zoals ik heb beschreven. En houd steeds je zones op schaal, en gelijk. Neem dan een klein puntig varkensharen penseel met een beetje oker, zonder tempera, zo dun als water, en ga over je figuren. Teken ze in en schaduw ze met wassingen zoals je deed toen ik je leerde tekenen. Neem dan een bundel veren en veeg de houtskool van je tekening. Vervolgens neem je een beetje sinopel [rode oker; genoemd naar een stad aan de Zwarte zee: Sinopel waar deze aarde te vinden is], zonder tempera, en met een fijn gepunt penseel geef je de neuzen, de ogen, het haar en alle accenten en omlijningen van de figuren aan. Let erop dat de verhoudingen van deze figuren juist zijn, want dit geeft je de mogelijkheid de figuren te leren kennen en te voorzien wat je zult moeten schilderen. Begin dan met het maken van je ornamenten of andere dingen die je eromheen wilt maken. Als je daarmee klaar bent neem je wat van de hiervoor vermelde kalkmortel, goed bewerkt met spade en troffel, zodat het op een zalf lijkt. Bedenk dan hoeveel werk je kunt doen in één dag, want wat je pleistert moet je ook afwerken.”  Cennino Cennini, ‘Het handboek van de kunstenaar Il Libro dell’Arte’,  Vertaling Hendrik Van den  Bossche en Hilde Theuns, Contact, Amsterdam/ Antwerpen 2001 (oorspronkelijke uitgave rond 1400) LXVII blz. 105-107

De methode om een fresco te schilderen die Cennini hier uit de doeken doet, is de goede werkwijze en wordt vaak getypeerd als buon fresco. Er wordt dus eerst een onderlaag, de arriccio, aangebracht van ongeveer vijf centimeter dik. Het drogen van deze laag duurt afhankelijk van het weer ongeveer drie tot vier maanden. Hierop wordt dan de compositie geschetst, eerst met houtskool en uiteindelijk met rode oker ofwel sinopel. Vandaar dat deze ondertekeningen op de eerste pleisterlaag sinopia’s worden genoemd. Vaak wordt deze tekening aan de opdrachtgever getoond om te kijken of hij wel tevreden is. Veranderingen kunnen in dit stadium nog gemakkelijk worden aangebracht.Vervolgens wordt er een tweede dunne laag van circa één centimeter opgebracht. De lijnen die op de arriccio getrokken zijn, worden doorgetrokken op de tweede natte laag van het dagdeel. De grootte van de intonaco verschilt nogal. Het hangt af van ‘[…] hoeveel werk je kunt doen in één dag, want wat je pleistert moet je ook afwerken.’ ‘En laten we aannemen dat je op één dag net één hoofd moet doen, dat van een heilige of van een jeugdige heilige, zoals dat van Onze Meest Heilige Vrouw.

Giotto ‘De opwekking van Drusiana’ Peruzzi-kapel

Giotto 'the Resurrection of Drusiana' Peruzzi chapel

Dit is bijvoorbeeld in de architectuur in ‘de Opwekking van Drusiana’ (Peruzzi kapel) nog duidelijk te zien. Zo’n dagdeel ofwel giornate is noodzakelijk daar de verf op de natte intonaco moet worden opgebracht omdat de pigmenten alleen zo goed in de kalklaag worden opgenomen. Daar de kalklaag natuurlijk droogt, heb je in het gunstigste geval één dag om het te schilderen, maar vaak maar vier of zes uur.  Dit is bepaald niet makkelijk. Mocht het in die tijd mislukken dan zit er niets anders op dan de intonaco weg te hakken en opnieuw een laag kalk aan te brengen. Er bestaat niet voor niets in het Italiaans de uitdrukking: ‘stare fresco.’ Wat zoveel wil zeggen als in zware problemen zitten.

Niet elk pigment kan op de natte kalk worden aangebracht. De aardkleuren zijn wel geschikt, maar een aantal kleuren, waaronder pigmenten op koperbasis, absoluut niet. Blauw moest altijd droog, a secco, worden opgebracht. Het pigment moet dan met een medium als tempera of lijm op de droge kalk worden geschilderd. Een dergelijk bindmiddel op kalk heeft de neiging om uiteindelijk los te laten, terwijl de pigmenten (zonder lijn) op de natte kalk juist diep in de kalklaag verankerd worden. Zelfs na lange tijd zijn de kleuren nog heel fris. Dit is waaraan de techniek ook zijn naam heeft te danken: fresco. Goud en zilver moet ook later worden aangebracht, a secco dus. Dit is tegenwoordig goed te zien bij de aureolen in de Peruzzi en de Bardi kapellen. Deze zijn veelal flink gehavend en van sommige is er zelfs niets meer overgebleven.

De opdracht en de verschillende werkwijze: nat in nat (buon fresco) en droog (a secco)

Volgens de kunsthistorica, Rona Goffen, zijn de opdrachten voor de twee frescocycli van Giotto vermoedelijk gelijktijdig gegeven (in de jaren twintig van de veertiende eeuw) door beide families (Goffen, R., Spirituality in Conflict: Saint Francis and Giottos Bardi Chapel, University Park, Pennsylvania State University Press, 1988 52-54). Giotto zat na zijn terugkeer naar Florence in 1317 en zijn vertrek naar Napels in 1328 tot over zijn oren in opdrachten. De fresco’s voor de twee aangrenzende kapellen zijn waarschijnlijk direct na elkaar geschilderd. De cyclus over de heilige Franciscus in de Bardi-kapel is op de gebruikelijke wijze gedaan en wel nat in nat ofwel het buon fresco. Daar de gebruikelijke methode, nat in nat, in de koude maanden niet zo verstandig is, schilderde Giotto na de Bardi-kapel in de Peruzzi-kapel toch maar op een droge kalklaag. Giotto koos voor deze weinig duurzame, maar snelle methode omdat hij in tijdnood zat.

Restauratie

Niet alleen de inferieure, maar wel snellere techniek, a secco, die Giotto in de Peruzzi-kapel gebruikte, wijst erop dat hij haast had. Bij de grote restauratie tussen 1958 en 1961 bleek dat er bij het schilderen minstens vijf of zes paar handen hebben gewerkt.

Giotto ‘De dood van Franciscus en de inspectie van de stigmata’ Bardi-kapel

Giotto 'Death of St. Francis and Inspection of the Stigmata' Bardi chapel

De frescocycli in beide kapellen, Bardi en Peruzzi, zijn behoorlijk beschadigd. Het zwaarst gehavend zijn de fresco’s die a secco geschilderd werden. In de achttiende eeuw werd de kunst uit de veertiende eeuw niet meer gewaardeerd zodat beide kapellen met de witkwast zijn overgeschilderd. In de negentiende eeuw zijn de fresco’s van Giotto herontdekt en weer te voorschijn gehaald. Tussen 1958 en 1961 is er een grootscheepse en ingrijpende restauratie geweest. Hierbij zijn alle latere toevoegingen verwijderd zoals bijvoorbeeld de kleine harp die Salome in haar handen hield. Tegenwoordig zie je alleen de oorspronkelijke verflaag. Originele delen die verdwenen waren, zijn bij de restauratie open gelaten.

Vervolg Florence dag 5: Giotto’s fresco’s in  de Peruzzi-kapel en Bardi-kapel II