De pest en andere verschrikkingen en de invloed ervan op de kunst in Florence

Na 1340 slaat het noodlot toe in Florence: failliete banken, misoogsten en de pest. Rond 1339 was Florence een machtige en rijke stad. De geldhandel speelde een grote rol met bankiersfamilies als de Medici, Bardi en de Peruzzi’s. Zoals vaker was rijkdom een grote impuls voor de kunsten. De hier behandelde frescocycli, het eerste paar deuren van het Baptisterium en de palazzi die gebouwd werden, moesten immers wel door de rijke families of gilden betaald worden. Als de Engelse koning Edward III zijn schulden aan de Bardi en Peruzzi nietig verklaart, gaat de Engelse tak van deze banken failliet.

Florence La Veduta della Catena
Giovanni Stradano Belg van Florence Sala di Clemente VII Palazzo Vecchio 1558      

Giovanni Stradano' Siege of Florence' Palazzo Vecchio

Er brak paniek uit in Florence. Mensen haalden hun geld van de banken. In 1334 gaan de Peruzzi- en Bardi banken failliet. Bovendien braken er ook nog besmettelijke ziekten uit. Waarschijnlijk stierf hierbij 1/6 deel van de bevolking van Florence. Tot overmaat van ramp mislukte de oogst door zware hagelstormen en dat maar liefst twee keer achter elkaar in 1346 en 1347. Werkloosheid, armoede en hongersnood teisterden Florence. Naast al deze ellende kwam in 1348 de alles overtreffende trap: de Zwarte Dood ofwel de pest. Boccaccio die in dat jaar in Florence was, beschrijft de situatie in het begin van zijn Decamerone zo:

Andrea del Castagno ‘Giovanni Boccaccio’
Luigi Sabatelli ‘Prent gemaakt waarbij hij uitging van de tekst van Bocciacco’s Decamerone

“Ik verklaar dan dat de jaren volgend op de vruchtbare Menswording van de Zoon van God het aantal van dertienhonderdachtenveertig bereikt hadden toen een dodelijke plaag de beroemde stad Florence binnendrong, die alle andere steden in Italië overtrof in schoonheid. […] meer uit vrees dat het verval van de overleden lichamen het leven in gevaar zou kunnen brengen dan uit medeleven met de overledenen. Met name individuen brachten, met hun eigen handen of met de hulp van bepaalde dragers wanneer beschikbaar, de lichamen van de overledenen uit hun huizen en plaatsten ze voor hun deuren. Vooral ‘s ochtends zouden voorbijgangers ontelbare lijken tegenkomen. Ze verkregen vervolgens draagberries, en bij afwezigheid daarvan plaatsten ze de lichamen op een of ander geïmproviseerd oppervlak. Het was niet ongebruikelijk dat één draagberrie twee of drie lichamen droeg, en dit was geen geïsoleerd geval; integendeel, vele gevallen konden worden waargenomen waarin de overledenen een echtgenoot en echtgenote omvatten, twee of drie broers, een vader en zoon, of vergelijkbare relaties. Vaak, wanneer twee priesters met een enkel kruis op weg waren voor een begrafenis, zouden zich drie of vier draagberries door dragers achter hen opstellen. De priesters, denkend dat ze slechts één overledene te begraven hadden, bevonden zich met zes, acht, en soms zelfs meer. Bijgevolg werden de overledenen niet geëerd met tranen, kaarsen of begrafenisstoeten […] De gewijde grond bleek onvoldoende voor de begrafenis van de enorme menigte eerder genoemde lijken. Ze werden dagelijks en bijna elk uur in menigten naar elke kerk gebracht, vooral als er geprobeerd werd om aan elke persoon volgens oude gebruiken een eigen plek toe te wijzen. Bijgevolg werden overal op de kerkhoven uitgebreide greppels gegraven, nadat elke andere ruimte was gevuld, waar degenen die later kwamen bij honderden werden neergelegd. Ze werden opgestapeld in lagen, vergelijkbaar met goederen die op een schip geladen worden, en bedekt met een kleine hoeveelheid aarde totdat de greppel zijn top bereikte.” Geciteerd: Giovanni Boccaccio, ‘Decamerone’ ca. 1348, Gutenberg. Vertaald in het Nederlands.

Andrea del Castagno 'Giovanni Boccaccio'
Pierart dou Tielt ‘illustrating the Tractatus quartus bu’ Gilles li Muisit c. 1353 detail

Pierart dou Tielt ‘illustratie bij de Tractatus quartus bu’ Gilles li Muisit ca. 1353

Als een razende storm verspreidde de pest zich over Europa. Florence telde vóór het uitbreken van de zwarte dood in 1348 ongeveer 115.000 tot 120.000 inwoners. In het palazzo Sclafani in Palermo is nog een fresco te zien waar de Dood te paard als een wervelwind toeslaat (Wikipedia). Iedereen wordt getroffen: boeren, hoge geestelijken, maar ook de adel. In het laatste kwart van de veertiende eeuw was de bevolking gereduceerd tot 60.000 – 65.000. In 1363, 1374, 1400 en 1417 sloeg de pest weer toe, zij het dat er in die jaren niet meer zoveel slachtoffers vielen als tijdens het beruchte jaar 1348. In 1427 had Florence nog maar 40.000 inwoners.81 Volgens de kroniekschrijver, Giovanni Villani, had Florence deze ellende te danken aan haar hebzucht en woekerrentes. Het was de wraak van God. Villani beschrijft grote processies (Carl von Marr ‘Flagellanten; MOWA) die drie dagen duurden waarin de Heer om genade werd gesmeekt. Hij liep zelf ook mee in één van die processies.  Een andere kroniekschrijver, Marchione di Coppo Stefani  (Nederlandse  vertaling pdf download), vermeldt dat er in het jaar van Christus 1348 er tussen maart en oktober 96.000 mannen, vrouwen, kinderen en volwassenen stierven.

 Deze periode en in het bijzonder de pest hebben een diepgaande invloed op de maatschappij, de godsdienst en ook op de kunst gehad.

De gevolgen van de pest voor de schilderkunst

De reacties op al deze ellende liepen sterk uiteen: van losbandigheid tot een religieus fanatisme. De flagellanten waren zeer fanatiek. Zij liepen zij aan zij in een processie waarbij een groot kruis werd meegedragen. De deelnemers waren halfnaakt en sloegen elkaar of zichzelf tot bloedens toe. Ondertussen werd de Heer aangeroepen en gesmeekt om vergeving. De massale sterfte die iedereen elk moment kon treffen, maakte diepe indruk. Er heerste angst.

Composanto in Pisa

Composanto in Pisa
photo: Bernd Thaller

Buffalmacco Dood       De geur van de Dood      De Heremiet

Buffalmacco ‘Triumph of Death’ detail: Coffins
foto’s: Sailko

Beroemd is het fresco, ‘Triomf van de Dood’, van Francesco Traini (of Buffalmacco) in de camposante in Pisa (Wikipedia). De kluizenaar die gezien zijn levenswijze niets te vrezen heeft, wijst met zijn hand op een tekst op de rol (nu verdwenen) waarop stond: ‘Wij worden graag door de dood getroffen.’ De stank van de lijken in de drie kisten is bepaald geen pretje. Eén van de ruiters knijpt zijn neus dicht en zijn paard snuift met angst de geur van ontbindend vlees op. Dit grote fresco gaat over de dood, de duivel die mensen, ja zelfs zielen worden meegesleurd naar de hel en voor hen die godsvruchtig geleefd hebben is er natuurlijk de verlossing

Na de dood van Giotto in 1337 en zeker na 1340 komt er een nieuwe generatie schilders in Florence. Schilders als Andrea Orcagna, Nardo di Cione, Giovanni da Milano en Giovani del Biondo.

Buffalmacco ‘Triumph of Death’ detail: onlookers and coffins
foto: Sailko

Andrea Orcagna ‘Triomf van de Dood’       In situ

Andrea Orcagna 'Triumph of Death'  detail
Wikipedia

Giovanni del Biondo en Giovanni da Milano  

Giovanni del Biondo, ‘Mary of the Apocalypse with saints’
Web Gallery of Art

Giovanni del Biondo, ‘Maria van de Apocalyps’ ca. 1391

Een paneel van Biondo, ‘Maria van de Apocalyps met heiligen’, nu in het Vaticaan is volstrekt nieuw voor Toscane. In de predella is een ontbindend lijk geschilderd met slangen en padden. De kunsthistoricus, Millard Meiss, heeft een boek geschreven over het effect van de Zwarte Dood op de kunst. Hierin toont hij aan dat er een wezenlijke verandering optreedt na ‘het jaar onzes Heren dertienhonderd achtenveertig.’ Er ontstaat na de vele verschrikkingen een andere mentaliteit die zich onder meer kenmerkt door een diep pessimisme en de terugkeer naar een doctrinair geloof.

Dit had natuurlijk ook grote gevolgen voor de wijze waarop kunstenaars te werk gingen. Zo gebruikten de schilders een andere stijl dan hun voorgangers en dan vooral anders dan Giotto. In het kort laat deze stijlverandering zich als volgt puntsgewijs omschrijven:


De oude en de nieuwe stijl in de Kroning van Maria en de weigering van het offer van Joachim

  • Er is in de schilderkunst een terugval naar het dugento, naar de periode vóór Giotto.
  • Er is sprake van een strakke hiërarchie. Dat wat belangrijk is, wordt groot en in het midden afgebeeld.
  • Het menselijke element wordt sterk gereduceerd. Een proces dat te omschrijven valt met de term ‘iconisering’. Waar Giotto, Maria en heiligen vermenselijkte, zie je nu het omgekeerde.
  • De figuren in de nieuwe stijl na 1348 worden vaak frontaal of geheel van de zijkant getoond.
  • Er is minder ruimtewerking. Zo zijn vaak geen tegels meer op de vloer te zien.
  • De expressie verdwijnt. Hiervoor in de plaats komt een apathisch staren dat lijkt op de ‘byzantijnse blik.’
Jacopo di Cione 'Cornation of the Virgin'

Jacopo di Cione ‘Kroning van Maria’ 1373
Giotto (atelier) ‘Kroning van Christus’ 1328 -1335

De verandering in de kunst is goed te zien in het werk van twee kunstenaars, Giotto (atelier) en Jacopo di Cione. Beiden hebben een kroning van Maria geschilderd. Het al eerder beschreven altaarstuk, ‘de kroning van Maria’, staat in de Baroncelli-kapel (Santa Croce). Het altaarstuk van Cione uit 1373 hangt in de Accademia in Florence. Een vergelijking tussen deze twee panelen laat zien dat wij hier met andere mentaliteit en stijl te maken hebben. In het begin van het trecento wordt de troon op een vloer gezet. De aanwezigen zijn aan beide kanten van de troon opgesteld. Bij Cione wordt het bovennatuurlijke karakter meer benadrukt en het menselijke raakt op de achtergrond of verdwijnt.

Maria en God worden hoger geplaatst zodat zij uittorenen boven alle aanwezigen. De troon verdwijnt, daarvoor in de plaats komt een doek. Maria en God lijken wel te zitten, maar onduidelijk is waarop en hoe precies. Kortom, het realisme van Giotto in zijn Baroncelli altaarstuk verdwijnt bij Cione’s ‘Kroning van Maria.’ Hoe paradoxaal dit ook moge klinken, maar de nieuwe stijl van Cione grijpt terug op de vorige eeuw: het dugento. Terwijl Giotto’s werk al de eeuw waarin de Renaissance begint, het quattrocento, aankondigt.

De verschillende benaderingen in  ‘de presentatie van Maria’ en  ‘de weigering van het offer van Joachim

Andrea di Orcagna ‘Presentatie van Maria’  Orsanmichele 1359

Andrea di Orcagna heeft in 1359, zes jaar vóór Milano, een reliëf gemaakt voor het beroemde altaarstuk in de Orsanmichele. Het reliëf, de presentatie van Maria, heeft een nogal dwingende hiërarchische compositie. Het is de eerste keer dat de tempel frontaal wordt weergegeven. De priester staat met opgeheven handen hoog in het midden van het beeldvlak op één lijn met de jonge Maria die de imposante trap oploopt. Jozef en Maria zitten geknield aan beide zijden naast de trap aan de onderzijde. Geen menselijke blikken of gebaren zoals bij Giotto’s Presentatie of die van Taddeo Gaddi. Van enige menselijke expressie is in dit reliëf geen sprake ook niet tussen de priester en Maria. Orcagna laat alleen het goddelijke karakter van deze gebeurtenis zien.

Andrea di Orcagna ‘Presentation of Mary’ Orsanmichele
Giotto 'Expulsion of Joachim from the Temple' detail
photo presentation: José Luiz

Giotto ‘Weigering van het offer van Joachim 1303 – 1305
Giotto ‘Presentatie van Maria’ 1303 – 1305

De afwijzing van het offer van Joachim is een ander voorbeeld dat in de Santa Croce te zien is. Taddeo Gaddi en Giovanni da Milano hebben beiden dit onderwerp voor kapellen in de Santa Croce geschilderd. De jonge Giotto en Taddeo Gaddi hebben dit onderwerp heel anders vormgeven. In de Scrovegni-kapel in Padua is bij Giottoer geen menigte te bekennen.

De priester en Joachim staan oog in oog met elkaar als Joachim uit de tempel gewezen wordt. Naast hem een leegte, die zijn gemoed van teleurstelling en eenzaamheid onderstreept. Bij Taddeo is er wel een menigte, maar de verhouding tussen de priester en Joachim blijft hetzelfde. Ook hier wordt de menselijke kant van dit kleine drama getoond.

Zo niet bij de weigering van het offer van Joachim van Giovanni da Milano uit 1365. Duidelijk is dat de schildering op deze wand (het onderste deel is geschilderd door zijn assistent die bekend staat als de meester van Rinuccini) veel te danken heeft aan Giotto. Dit maakt een blik in de Peruzzi -of Bardi-kapel meteen duidelijk. Het verschil zit in de wijze waarop het verhaal vorm wordt gegeven.

Giovanni da Milano ‘Verdrijving van Joachim uit de tempel’ ca. 1365  Rinuccini-kapel

Giovanni da Milano ‘Expulsion of Joachim from the temple’ Rinuccini Chapel

Givanni da Milano’s Standaard personen

Het individuele en persoonlijke element wordt volkomen geëlimineerd. De priester staat in dit fresco hoog en precies in het midden van het beeldvlak. Het offer wordt hier niet zozeer geweigerd door een individu, maar door een hogere macht en dat is heel anders dan bij Giotto of Taddeo

Het persoonlijke verdwijnt ook bij de menigte die niet meer uit individuen bestaat, maar uit vaste types. Zo zijn de vrouwen rechts op een middeleeuwse wijze weergegeven. De gezichten overlappen elkaar waarbij de neuzen precies bij de oren terecht komen. Het kerkelijke ritueel, het offer, is hier uitgebeeld en niet de menselijke wijze waarop dit in de werkelijkheid gebeurde.

De compositie is opgebouwd uit bewegingen en assen die haaks op elkaar staan. Dit maakt een onnatuurlijke en gekunstelde indruk als je dit vergelijkt met bijvoorbeeld de presentatie van Taddeo Gaddi. Het gebouw heeft veel weg van de architectuur die Giotto en zijn volgers schilderden. Toch lijkt het ook op de nieuwe stijl omdat het frontaal op het beeldvlak is gezet met de apsis precies in het midden. Hierdoor ontstaat een rigide ruimte-indeling. Een andere schilder, Andrea da Firenze, is eveneens sterk beïnvloed door de nieuwe mentaliteit. Om zijn frescocyclus te bekijken, moeten wij echter naar de belangrijkste kerk van de Dominicanen aan de westzijde van de stad.

Giovanni da Milano ‘Expulsion of Joachim from the temple’ detail

Vervolg Florence dag 5: Andrea da Firenze (Andrea di Bonaiuto da Firenze) en de Spaanse kapel