Brancacci-kapel (Santa Maria del Carmine) I
De Brancacci-kapel: Masolino, Masaccio en Filippino Lippi (Santa Maria del Carmine)
De kerk en de kapel
Santa Maria del Carmine La Veduta della Catena Santa Maria del Carmine
In 1268, the Carmelites settled in the district of San Frediano and built the church, In 1268 hebben de Karmelieten zich in de wijk San Frediano gevestigd en werd de kerk, Santa Maria del Carmine, met het klooster gebouwd. De kapel is door Piero di Piuvichese (Brancacci) aan de kerk geschonken. Hij liet een som van tweehonderd florijnen na om de kapel te voltooien. Piero was trouwens de man die het meest aan het familiekapitaal had bijgedragen. Toch zou het nog circa veertig jaar duren voor werkelijk met het schilderen begonnen werd. De kapel zelf lag zeer gunstig: goed zichtbaar en dicht bij het hoofdaltaar. Bovendien werden vóór de kapel in de viering de populaire sacra rappresentazione (toneelopvoeringen van heilige of bijbelse gebeurtenissen) opgevoerd (Hoogaltaar 1; Brancacci-kapel 4; tramezzo: 7).
De kapel en in het bijzonder de decoraties maken ook deel uit van het mystieke spel dat op Hemelvaart werd gehouden. Er is nog een document bewaard waaruit blijkt dat Masolino in juli 1425 betaald is. Hij schilderde voor het decor van de Hemelvaart onder meer engelen en wolken. Bisschop Abraham van Souzdal, een Byzantijnse prelaat, schrijft bewonderend over de opvoering van de Hemelvaart die hij in 1439 bijwoonde:
“Er klonk een donderslag vanuit de hemel, en God stuurde een vuur vanuit de hemel naar het midden van het podium waar de Profeten eerder hun scène hadden gespeeld; een vlammend en knetterend vuur leek de hele kerk te vullen.” Geciteerd en vertaald uit: Bishop Abraham of Souzdal’s about the sacred play in 1439, translated by Orville K. Larson.
Het geheel was een waar spektakel. Er was een koor, er werd gedanst en gemusiceerd door ‘engelen’ terwijl toneelspelers de Hemelvaart opvoerden. Dit alles tegen de achtergrond van een schitterend decor dat verlicht werd door talloze kaarsen op vele kandelaars. Het hoogtepunt was het moment als Christus in een zee van licht ten tonele verscheen. Christus steeg op tot aan de gotische gewelven van de Santa Maria del Carmine. Brunelleschi had hiervoor een slimme machine voor de hemelvaart (reconstructie met tramezzo) ontworpen (reconstructie met tramezzo) zoals hij ook al voor het spel van de Aankondiging in de Santa Felicita gedaan had. De dag dat Christus ten Hemel steeg, overhandigde hij aldus een populaire legende de sleutels aan Petrus. Zo is de frescocylus in de Brancacci-kapel die over Petrus gaat een mooie achtergrond voor de uitvoering van de Hemelvaart.
Donatello ‘Christus overhandigt de sleutel aan Petrus’
Helaas is de kapel niet meer in zijn oorspronkelijke staat. Als Felice Brancacci, die opdracht geeft om de familiekapel te schilderen, in 1435 door de Medici uit Florence verbannen wordt, wordt de kapel gewijd aan Maria. Alle sporen van de familie worden uit de kapel verwijderd. Portretten van de Brancacci’s, zoals de opwekking van de zoon van Theophilus, werden uitgewist.
Als het aan Marquis Francesco Ferroni had gelegen, waren de fresco’s verdwenen. In 1680 wilde hij de kapel kopen. Hij vond de schildering maar niets met ‘die lelijke figuren gekleed in lange golvende mantel en wijde overkleden.’ De groothertogin Vittoria della Rovere greep echter in en verbood dit. Het alternatief dat Marquis voorstelde: de fresco’s van de muur te halen en ergens anders bewaren, vond Vittoria ook te ver gaan.
Delen van de oorspronkelijke frescocyclus zijn verdwenen zoals in de gewelven, de drie lunetten en delen van de wand bij het altaar. Tussen 1746 en 1748 is het kruisribgewelf verwijderd vanwege grote lekkages. Masolino had hier in de vier gewelfvelden de evangelisten geschilderd. In 1734 voorzag Vincenzo Meucci het nieuwe plafond van schilderingen met de heilige Simon Stock die het scapulier van Maria ontvangt. Carlo Sacconi schilderde architectuurmotieven in de lunetten. Daarnaast kreeg de kapel een nieuw raam en ook dit betekende dat delen van de fresco’s verdwenen zijn. Bij de grote restauratie van 1983-1989 bleek bij de lunetten, dat er niets meer was overgebleven. Bij de wanden naast de vensters zijn echter nog delen van twee sinopia’s gevonden en wel het berouw van Petrus en Petrus als herder. In de lunetten bij de zijwanden was boven de cijnspenning de roeping van Petrus en Andreas geschilderd en op de rechterwand de schipbreuk van Petrus.
The Madonna del Popolo Inzoomen
Direct boven het altaar was de kruisiging van Petrus. Mogelijk is deze kruisiging verdwenen op het moment dat het altaarstuk, de Madonna del Popolo, van het hoofdaltaar in de kerk verhuisde naar de kapel van Brancacci. Dit paneel, zo dacht men, kwam uit het heilige land nog vóór de komst van de islam. Een uiterst kostbaar bezit dat in handen van de karmelieten was gekomen. De Madonna del Popolo had al menig wonder verricht.
In de nacht van 28 op 29 januari 1771 brak er een vreselijke brand uit. Terwijl de kerk grotendeels afbrandde, bleef de kapel van Brancacci nagenoeg onbeschadigd. In 1780 kwam de kapel in handen van een andere familie: Riccardi. Gabriello Riccardi liet de kapel restaureren en stelde haar open voor het publiek. Tussen 1983 en 1989 is er een grootscheepse restauratie geweest. Hierbij is het altaar van de wand gehaald en werden belangrijke originele fragmenten ontdekt waaronder twee medaillons. De kleuren waren nog onaangetast. Ook werden latere toevoegingen zoals de bladeren bij Adam en Eva verwijderd.
Masolino ‘Twee medallions met hoofden van vrouwen’ In situ
De schilders van de Brancacci-kapel
v.l.n.r. Masolino, Masaccio en Alberti
Door het grondige onderzoek en de restauratie is er tegenwoordig een beter inzicht wie van de drie schilders, Masolino, Masaccio en Filippino Lippi, wat geschilderd heeft. Bij Web Gallery of Art is onder de namen: Masaccio, Masolino en Lippi precies te vinden wie wat waar geschilderd heeft in de kapel.
Masolino en Masaccio komen uit Castel San Giovanni: het huidige San Giovanni Val d’Arno. Beiden hebben een nogal verschillende stijl. Schilders werkten ondanks hun nogal afwijkende manier van schilderen in die tijd toch vaak samen. Zo is het paneel, ‘Madonna met kind en de Heilige Anne en vijf engelen’, dat tegenwoordig in het Uffizi hangt ook door Masolino en Masaccio geschilderd. Vasari schreef dit altaarstuk, dat in de kerk van Sant’Ambrogio in Florence hing, ten onrechte uitsluitend aan Masaccio toe.(Spike, J.T., ‘Masaccio’, Abbeville Press Publishers, New York/London/ Paris 1995 pp. 112, 114).
Macassio en Masolino ‘Madonna Anna’ 1424 -1425
Inzoomen
Als Felice Brancacci uit Egypte terugkeert naar Florence zet hij vaart achter de decoratie van zijn familiekapel. Waarschijnlijk is de kapel geschilderd rond 1424. In de jaren 1423 en 1425 verkocht Felice Brancacci drie huizen waaronder het voorouderlijke huis. De familie moest gehuurd gaan wonen. Zeven jaar later kwam ook nog eens aan het licht dat Felice in dezelfde periode geld had verduisterd uit gemeentelijke fondsen. De familie was bepaald niet arm integendeel, maar er was juist in deze periode toch dringend behoefte aan geld. In deze tijd is ook begonnen met het schilderen. Blijkbaar moest Felice veel geld opbrengen om garant te staan voor het schilderwerk in zijn familie- en grafkape
De meningen van kunsthistorici over wanneer Masaccio en Masolino precies hebben geschilderd liepen lange tijd nogal uiteen. Volgens de kunsthistorica, Diane Cole Ahl, hebben recente inzichten en het onderzoek bij de restauratie echter wel wat opgeleverd. Waarschijnlijk hebben Masaccio en Masolino tegelijkertijd op de steigers gewerkt. Zeker bij de fresco’s direct onder de drie lunetten, wat nu de bovenste band is, en wel vóór de zomer van 1425. Er zijn in deze fresco’s (de zondeval, het genezen van de kreupele en de opwekking van Tabita, de Doop van Neophyten, de verdrijving uit het Paradijs, de Cijnspenning en de Prediking van Petrus) in totaal tweeënnegentig giornata (dagdelen) gebruikt. Dit betekent dat Masaccio en Masolino beiden vierenzestig dagen geschilderd hebben (Cole Ahl, D., ‘Masaccio in the Brancacci Chapel’, in: Cole Ahl, D.C., (edited) ‘The Cambridge Companion to Masaccio, Cambridge University Press 2002 152-153).
Bovendien wisselden Masolino en Masaccio tijdens het schilderen op de steigers nog van plek. Zo is Masaccio in de Preek van Petrus begonnen in het bovenste deel met de bergen. Het was immers gewoonte om van boven naar onderen te schilderen zodat er geen spatten op de geverfde delen kwamen. De rest van de Preek is door Masolino geschilderd.
In het fresco aan de andere kant van het raam, de doop van de Neophyten, is Masolino begonnen met de bergen terwijl Masaccio de rest heeft gedaan. Deze bergen zijn trouwens kenmerkend voor de stijl van Masolino. Later in de jaren dertig heeft Masolino een soortgelijk landschap in het Palazzo Brande in Castiglione Olona geschilderd.
Het geheel is goed doordacht en Masolino en Masaccio moeten de opzet samen gepland hebben. Dit is onder meer te zien aan het kleurgebruik, de schaduwen, maar ook aan het perspectief in de twee tegenover elkaar liggende fresco’s: ‘de cijnspenning’ en ‘de genezing van de kreupele en de opwekking van Tabita.’ In deze twee verhalen ligt het verdwijnpunt van het perspectief op gelijke hoogte. Masaccio was voor zover bekend tussen 1424 en 1425 in Florence. In de jaren daarop was hij druk bezig met zijn altaarstuk voor Pisa. In 1428 vertrekt Masaccio naar Rome waar hij al op negenentwintig jarige leeftijd sterft. Masolino vertrok eind 1425 naar Hongarije en keerde in de zomer van 1427 weer terug. Onbekend is of Masolino voor of na zijn verblijf in Hongarije nog in de kapel gewerkt heeft.
Masaccio ‘Cijnspennning’ Inzoomen In situ Perspectief
Masolino ‘Genezing van de kreupele en de Opwekking van Tabita’
Masaccio ‘Portret’ Filippino Lippi ‘Vierr portretten’
Masaccio één en Lippi twee portretten
De derde kunstenaar die ook in de kapel gewerkt heeft, is Filippino Lippi. Tussen 1481 en 1485 voltooide Lippi de frescocyclus en schilderde nieuwe gezichten op de plekken waar de familieportretten van Brancacci waren verwijderd.
Vervolg Forence dag 5: Brancacci-kapel (Santa Maria del Carmine) II